Sociale Inspectie teruggefloten!

Herman
Buyssens
29 september 2022

In een vonnis van 13 september 2022 floot de voorzitter van de Arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, de sociale inspecteurs van de RSZ terug vanwege een onwettige zoeking en inbeslagname van stukken ten kantore van een werkgever.

De voorzitter was geadieerd krachtens artikel 587septies Ger.W. door een vordering ingesteld op grond van artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van  het Sociaal Strafrecht en waarbij éénieder die van oordeel is dat zijn rechten worden geschaad door inbeslagnemingen en verzegelingen verricht door de inspectie, dan wel opsporings- en onderzoeksmaatregelen door deze zelfde inspectie, beroep kan instellen bij de voorzitter van de Arbeidsrechtbank.

Het vonnis doet op zeer gedetailleerde wijze uitspraak over een aantal geschilpunten die in dit verband aan bod kwamen.

Zo onderstreept de voorzitter dat het tot haar materiële bevoegdheid behoort niet alleen te oordelen over de wettelijkheid van de genomen dwangmaatregelen, maar ook om met volle rechtsmacht controle uit te oefenen op de wettelijkheid van de onderzoeks- en opsporingsmaatregelen.

De voorzitter moet de legaliteit van de genomen onderzoeksmaatregelen controleren en nagaan of de inspectie haar bevoegdheid wel heeft uitgeoefend met eerbiediging van de principes van finaliteit en proportionaliteit en binnen de wettelijke grenzen.

De voorzitter wijst erop, in weerwil van hetgeen de RSZ betoogde, dat het bewijsmateriaal verkregen met miskenning van de in artikel 2 § 5 van de Wet van 2 juni 2010 aangeduide regels nietig is en geen bewijs zal kunnen vormen van een inbreuk in een daaropvolgende civiele of strafrechtelijke procedure.

In het vonnis wordt ook onderzocht welke bewijsregels van toepassing zijn.

Aangezien de zoeking en inbeslagname door de inspectie kaderde in een bestuurlijk onderzoek, zijn de burgerlijke bewijsregels van toepassing, zodat de RSZ de bewijslast en het bewijsrisico draagt van de feiten die de legaliteit, naast de finaliteit en proportionaliteit, van de handelingen van haar inspecteurs aantonen.

In dat verband wordt verwezen naar de verplichting van de sociale inspecteurs om hun opsporings- en onderzoekshandelingen en de genomen dwangmaatregel van inbeslagneming schriftelijk vast te stellen.

De “attesten inzake opsporing en/of genomen maatregelen”  vormen de voornaamste bewijsmiddelen aan de hand waarvan de sociale inspecteurs hun handelingen beschrijven en de genomen maatregelen rechtvaardigen.

De rechter bestempelde de voorhanden zijnde gegevens als onvoldoende.

Zo bleek dat de verrassingsinval van de sociale inspectie, in samenwerking met fiscale controleurs geschiedde door zes sociale inspecteurs, terwijl uit de voorhanden zijnde attesten enkel de identiteit van twee inspecteurs bleek.

Van vier inspecteurs die aan de zoeking hadden deelgenomen, is de identiteit onbekend, zodat niet voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 53 Sociaal Strafwetboek.

Bovendien werden in de attesten de zoekings- en inbeslagnamemaatregelen onvoldoende duidelijk en te summier omschreven teneinde de wettelijkheid ervan te kunnen controleren.

Ook de lijst van de inbeslaggenomen informatiedragers op het attest inbeslagneming is te vaag om controle mogelijk te maken.

Belangrijk is dat de voorzitter onderstreept dat de sociale inspecteur moet rechtvaardigen dat zijn opsporings- of onderzoeksmaatregelen zijn gehanteerd binnen de limitatieve voorwaarden van het opsporingsrecht dat slechts kan worden aangewend wanneer de werkgever de informatiedragers niet vrijwillig voorlegt, zonder zich evenwel voor het overige tegen de controle te verzetten of wanneer deze op het ogenblik van de controle niet bereikbaar is.

Bovendien kan het opsporingsrecht slechts uitgeoefend worden wanneer er een gevaar bestaat dat deze informatiedragers zouden verdwijnen of gewijzigd worden.

Uit de attesten blijkt niet dat de werkgever zou hebben geweigerd de informatiedragers vrijwillig voor te leggen en blijkt evenmin de verantwoording van de proportionaliteit van de gebruikte maatregelen.

De voorzitter stelt vast dat het opsporingsrecht de sociale inspecteurs niet het recht verleent om een fishing expedition uit te voeren.  

Er moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen de informatiedragers die sociale gegevens bevatten en die de werkgever verplicht dient bij te houden en andere informatiedragers waarvoor de sociale inspecteurs geen opsporingsbevoegdheid hebben.

Ook dit onderscheid werd in casu niet gemaakt door de sociale inspectie.

Het vonnis concludeert derhalve tot een onwettige zoeking en machtsoverschrijding en wijdt dan verder uit over de disproportionaliteit van de handelwijze van de inspectie.

Hierbij wordt onder meer gewezen op het gegeven dat de RSZ-inspecteurs de grenzen van hun bevoegdheid om “op te sporen en te onderzoeken” te buiten gingen doordat ze eigenhandig al dan niet slotvaste kasten en schuiven openden, waarbij niet duidelijk is welke inspecteurs (RSZ-inspecteurs of inspecteurs van financiën) dit deden.

Ze moeten immers niet alleen rechtvaardigen dat hun optreden kadert in het toezicht, maar ook dat de middelen die zij gebruiken gepast en noodzakelijk zijn.

Op grond van de door de werkgever aangebrachte elementen, concludeert het vonnis dat de controle ook op een andere wijze had kunnen geschieden.

De zoeking en inbeslagname werden dan ook onwettig verklaard en de gebruikte onderzoeksmaatregelen nietig.

blogs overzicht